Bretagne Zuid

43314071
42934071
42864071
42674071
42104071
41404071
41224071
40784071

De heenreis gaan we via Zuid Limburg om onderweg de trompet voor onderhoud bij de instrumentenmaker in Margraten af te kunnen geven. Vlak voordat we het dorp inrijden passeren we de Amerikaanse militaire begraafplaats voor gesneuvelde soldaten in de Tweede Wereldoorlog. Hoewel dit jaar de tachtigjarige bevrijding in ons land groots herdacht en gevierd is en wij zelf ook met ons orkest bij een paar herdenkingen hebben meegespeeld rijden we toch, om wille van de tijd, verder zonder een bezoek te brengen aan dit indrukwekkende terrein. Al rijdend vangen we een glimp op van de talloze witte graven in de omsloten boomgaard.

Maar in Margraten zelf maken we toch even een kleine tussenstop. We kunnen de verleiding niet weerstaan om nog even snel een heerlijke Limburgse vlaai in te slaan. Op de parkeerplaats snijden we direct twee grote stukken af die we staand in de camper naar binnen werken. We kunnen vanavond altijd nog een stukje nemen met een bakje koffie erbij. 

En dat doen we dan ook. Even na zessen draaien we de camping van Honfleur weer op. Voor de derde keer is dit onze tussenstop bij een rondrit langs de westkusten van Frankrijk. Relaxed rollen we de camper uit, koken een prakje, zetten een bakje en snijden ons nog een lekker stuk vlaai af. 

De volgende ochtend doorkruisen we Normandie. Met de Mont Saint Michel in de verte rijden we Bretagne binnen. Het is moederdag en dat brengt kennelijk veel gezinnen in de reismodus. Bij onze lunchstop op de Aire du Mont St Michel staat het hutje mutje. We maken daarom geen gebruik van de voorzieningen, maar draaien de stoelen om en nuttigen een zelf meegebracht broodje. 

Golf van Morbihan

We passeren Rennes en rijden de regio Morbihan binnen. Morbihan is Bretons voor kleine zee. Hoewel het Bretons niet zo levendig meer is als het Fries zien we wel direct, net als in Friesland, de aanduidingen op de borden tweetalig worden. 

Voor we ons op de volgende camping settelen maken we een wandelingetje op de landtong Pointe de Penvins aan de oostoever van de Golf van Morbihan, de kleine binnenzee die in verbinding staat met de oceaan. Door de getijdenschommelingen heeft deze binnenzee een zekere overeenkomst met het Nederlandse Waddengebied en is het eveneens een natuurreservaat voor vogels. Het grote verschil met onze Wadden zijn de grillige rotskusten die vele landtongen, kliffen en eilandjes vormen tussen de zandstranden. 

Na het ontbijt verlaten we de camping van Arradon om de westoever te verkennen. We starten met de Pointe d’Arradon, de meest noordelijke rotsachtige landtong, met uitzicht op meerdere rotseilandjes in de Golf. Op een landtong verder naar het westen ligt het havenplaatsje Larmor-Baden met z’n witte huizen met blauwe luiken, het is een centrum voor de oesterkweek. Voor de westoever van de Golf moeten we aardig wat kilometers omrijden, er zijn geen bruggen of pontjes van de ene naar de andere landtong.

Het is niet echt bekend waarom, maar deze regio is overspoeld met dolmen en cairns, oftewel hunebedden en menhirs. We bezoeken de megalieten van Locmariaquer, waar alleen de twintig meter lange menhir uit een rij van achttien nog te zien is. Helaas ligt deze nu in vier stukken gebroken op de grond, maar het geeft een aardig beeld van de gigantische steen die hier ooit rechtop heeft gestaan. Daarnaast zijn er op het terrein twee grafheuvels te zien, waarvan eentje na restauratie van binnen te zien is. 

Quiberon

We hoeven nu niet weer helemaal landinwaarts te rijden, maar kunnen de landtong via een brug verlaten. Zo komen we op het schiereiland, in het Frans presqu’île, letterlijk bijna-eiland, Quiberon. Dit voormalige eiland is in de loop der tijd door zandaanslibbing met het vaste land verbonden. In de zomermaanden is de zo ontstane flessenhals een behoorlijke hindernis voor het vele toeristenverkeer. Maar nu, begin mei is het prima te doen. Zo te zien is er in dit gebied vaker sprake van verkeersoverlast, of de mensen kunnen hier gewoon niet fatsoenlijk rijden, want in plaats van kruisingen heb je hier rotondes. Om tureluurs van te worden. Ze volgen elkaar op als een lange ketting, je blijft maar rondjes draaien. 

Het miezerige weer aan het begin van de dag, met soms dreigende bewolking, is inmiddels volledig verdwenen. Op de camping hebben we de stoeltjes lekker buiten uitgeklapt en genieten van onze plaats met zeezicht.  

De volgende ochtend worden we wakker met een regenbui, die gelukkig weer plaatsmaakt voor de zon tegen de tijd dat we het ontbijt op hebben. Dat treft, want we hadden een fietsdag gepland. Een rondrit over het schiereiland is zo’n twintig kilometer en dus uitermate geschikt om met de fiets te doen. We starten met een bezoekje aan de boulevard en haven van de havenplaats Quiberon. Kunnen we gelijk even uitzoeken waar morgenvroeg de boot vertrekt. De boulevard is wel een kilometer lang en een aangename aaneenschakeling van boutiekjes en horeca. Achter de boulevard staat een vuutoren en op het strand een kasteeltje. Het kasteeltje oogt een beetje nep, het zou in de Efteling of een Disneypark niet misstaan, het is er dan ook door een aannemer pas in 1904 neergezet. 

De hele westkust zijn er wandel- en fietspaden langs de ruige rotsen en zandstrandjes, de Côte Sauvage. Vanaf enkele rotspunten heb je mooi zicht op het natuurschoon en de golven die op de kliffen beuken. Ook op dit schiereiland zijn er tal van menhirs, we komen er een paar tegen onderweg.

Aan de noordkant van de Côte Sauvage gaan de kliffen over in de muren van een fort. Deze is nog steeds in gebruik als militair terrein. Bij het bezoeken van de monumenten voor gesneuvelde soldaten zijn we getuige van een militaire training. Boven onze hoofden doen de soldaten een oefening met een touwladder van het hoofdgebouw naar de buitenmuur. Wanneer we de gedenkplaats in het souterrain willen verlaten moeten we even wachten tot de militairen de trap naar beneden hebben genomen om daar hun oefening te vervolgen. 

Onderweg pakken we even een terrasje in een haventje. Dan merk je dat je weer in Frankrijk bent, waar de keukens in de horeca in lunchtijd gesloten zijn. Het blijft daarom bij een cappuccino en een biertje van de tap. De crêpe halen we naderhand bij de supermarkt om de hoek, we zijn niet voor één gat te vangen. Aan het eind van de middag ploffen we voldaan neer in onze klapstoeltjes op de camping. Het was een goede keus op deze mooie bestemming even wat meer tijd door te brengen, het is hier zoals de reisboeken al beloofden echt schitterend. 

Belle Île

Bij het inchecken twee dagen geleden, toen ik aangaf dat we twee nachten op de camping wilden verblijven informeerde de campingbeheerder of we eventueel wilden verlengen, waarschijnlijk met het oog op de plaats die hij ons zou aanbevelen. Nee, we houden het bij twee nachten, woensdagochtend vertrekken we voor de overtocht naar Belle Île. Hij keek me verschrikt aan, of we daar al kaartjes voor hadden? Daarna een verbaasde blik op mijn bevestigende antwoord. Het was dan ook wel een rib uit ons lijf, zo’n retourtje. Maar als je er vervolgens een week blijft, dan vond de campingbeheerder het misschien nog wel acceptabel. We zullen er een halve week vertoeven, maar dat was voor ons inderdaad ook de voorwaarde. 

Voor de overtocht staat er een lange rij voetgangers bij de haven, een paar fietsers en een enkele auto. Met een vrachtwagentje zijn wij het enige zwaartransport op het veerpontje. We gaan als laatste, ruggelings, onder begeleiding van een havenmedewerker al links en rechts manouvrerend aan boord. Er wordt ons op het hart gedrukt aan de overkant als eerste weer op het voertuigdek te verschijnen, want iedereen moet op ons wachten bij het verlaten van de boot. 

Belle Île is wel berekend op veel verkeer, maar niet persee op campers. Toch doorkruisen we het eiland op de landweggetjes voor de uiterste hoeken. Het eiland met een omtrek van meer dan tachtig kilometer is best groot om met de fiets te bekijken. Want eenmaal geinstalleerd op de camping willen we het liefst de camper laten staan en de omgeving lopend en fietsend verkennen. 

Aan de zuidkust stoppen we voor wandelingetjes bij de kliffen van Pointe du Skeul, de vuutoren en het strandje van Port-Andro. Aan de ruige westkust, ook hier Côte Sauvage genoemd, vergapen we ons aan de nog grilligere rotsformaties en kliffen. Op de kunstschilder Claude Monet hebben deze naaldrotsen kennelijk ook een grote indruk gemaakt, hij schilderde er anderhalve eeuw geleden zijn Les Rochers de Belle-Île. Dat het eiland daar trots op is kun je zien aan de straten en pleinen die naar hem genoemd zijn. Het is bovendien een schilderachtig eiland, met de vele witte huisjes met pastelkleurige accenten. Veel huizen hebben licht blauwe, groene, gele of roze luiken of randen om de ramen. Sommige hebben hele vlakken op een gevel in een pasteltint geverfd. Dorpjes waar je spontaan een glimlach van op je gezicht krijgt. 

Zowel op Quiberon als hier op dit eiland is de lucht verzadigd met de honingzoete kruidige geur van de steekbrem die al aardig in bloei staat. In het zonlicht kleurt het landschap vrolijk geel, wat mooi afsteekt tegen het blauw van de oceaan. Een feestje om te fotograferen. Aan het einde van de dag moeten we dus ook streng foto’s schiften, anders worden het er veel te veel, we zijn nog maar een halve week van huis. 

Na het bezoeken van deze uiterste punten in het zuiden en westen van het eiland gaan we naar de camping, bij de hoofdplaats Le Palais, waar ook de veerboot aankwam. 

Net buiten de camping slaan we een fraai wandelpaadje in, dat niet voor niets Chemin de Fées is genoemd, het is inderdaad een sprookjes pad, langs de achtertuinen van een buitenwijk. Het pad eindigt bij de brug naast de Citadel van Vauban. De vesting zelf wordt gerenoveerd, dus kunnen we alleen langs een deel van de stervormige dubbele buitenmuren en de toegangspoorten lopen. Via de sluis naast de vesting kom je in de veerhaven. De meeste mensen die van boord gaan zijn te voet en trekken in een lange stoet de rolkoffertjes mee de stad in. Het stadje is een bonte mix van gekleurde geveltjes, nauwe straatjes en gezellige pleintjes. De oude wijk ligt hoog langs de kade en geeft van daaruit goed zicht op de haven en de citadel. Op de wandeling terug naar de camping treffen we een ouder stel. Ze staan een uitgevouwen kaart te bestuderen. We adviseren ze het leuke wandelpaadje. We zien ze nog even aarzelen, maar wanneer we weer omkijken zijn ze toch het paadje ingegaan. 

Langs de hele kust loopt een wandelroute. Om het hele eiland rond te lopen ben je zo’n vijf á zes dagen zoet. Toch is dit hoe de meeste bezoekers het eiland verkennen, als een soort pelgrimstocht. Er wordt dan ook veel onderling gegroet, we doen hier vrolijk een mee en bonjouren heel wat af. Voor degenen die even willen smokkelen zijn er goede busverbindingen van trekpleister naar trekpleister. Op het heetst van de dag zit de bus aardig vol.

Vandaag smokkelen ook wij even en gaan toch met de camper aan de rit. We willen nog een paar uithoeken in het noorden bezoeken die Michelin met één of twee sterren waardeert. Het uiterste punt in het noorden, Pointe des Poulaines, willen we niet missen. Met dit rustige weer kun je tot aan de vuurtoren doorlopen. Bij ruiger weer kan het zijn dat de lager gelegen delen van het pad niet begaanbaar zijn en verbrokkelt de punt tot kleine rotseilandjes. 

Naast de vuurtoren staat het fort van Sarah Bernhardt. Een andere grootheid waar Belle Île graag mee pronkt. Ze is een Parijse theaterdiva van rond 1900, tevens schrijfster, beeldhouwster en schilderes. Jarenlang bezocht ze het eiland in de zomermaanden. Ze zou er destijds een treinreis van twaalf uren en een overtocht van enkele uren voor over hebben gehad om haar zomerverblijf te bereiken.

Op de terugreis van de noordpunt naar de camping ligt het havenstadje Sauzon. Het is veel kleiner en minder druk dan Le Palais en daardoor eigenlijk veel mooier. Smalle glooiende kromme straatjes, gekleurde huisjes en terrasjes aan de kade. Het stadje zelf is in volle rust, maar in en om het water lijkt iedereen zich prima te vermaken. De terrassen en bankjes zijn bezet, bootjes varen af en aan, een visser is in de weer met z’n netten.

We verlaten het eiland zoals we gekomen zijn, met wat hulp van de bemanning, die met een oprijplank de steile toegang tot het autodek wat effent, manouvreren we de camper weer als laatste ruggelings aan boord. Op het buitendek genieten we nog even van de herkenningspunten waar we aan voorbij varen. Belle Île is met recht een mooi eiland.

Dan steken we in een rechte lijn Quiberon over. Voor we verder trekken bezoeken we de velden menhirs van Carnac. Hier staan de granieten rotszuilen in lange parallelle rijen. Het hoe en waarom hiervan is nog steeds niet opgehelderd. Wij gaan ons hoofd daar niet over breken, we willen vandaag nog even een sprongetje westwaarts maken op de kaart. 

Concarneau

We verlaten het departement Morbihan en komen in het departement Finistère. Dit departement beslaat de hele westpunt van Bretagne. Deze reis beperken we het tot Zuid Finistère. Voor de volgende camping hadden we Concarneau uitgezocht, maar dat was gemakkelijker gedacht dan gedaan. Zoals we meestal doen deden we ook nu eerst een verkennend rondje door het centrum en de haven van de stad. We schrikken enigszins van de drukte die we er aantreffen. Aangekomen bij de camping bleek deze vol te zijn. De campings waar we tot nu verbleven waren bijna verlaten, faciliteiten nog niet allemaal beschikbaar en sanitairgebouwen geheel of gedeeltelijk gesloten. De campings hier blijken met een ruim aanbod aan huuraccomodaties relatief klein qua kampeercapaciteit.
Op naar camping nummer twee van ons lijstje. Dat terrein reden we op en direct weer af. Twee sterren kreeg deze camping, maar zelfs dat achtten wij het niet waard. Het veld met onbemande campers, in een cirkel, met de neuzen naar elkaar gekeerd, riekte naar feest met een grote groep. Gebouwtjes en chalets stonden in hoog onkruid en ongemaaid gras, snel weg hier. De derde camping had welgeteld nog één plekje voor een camper beschikbaar, voorwaarde dat we tenminste vier dagen zouden blijven. Zelf hadden we het liever bij drie gelaten, maar enfin, we kunnen altijd een dagje eerder vertrekken. Niet dat het nodig lijkt, het is hier schitterend!

De camping ligt op de Pointe du Cabellou aan de baai van Concarneau, bij het strandje Belle-Etoile. Vanuit hier kun je wandelingen maken langs de kust, door bossen, over rotsen en door het grofkorrelige zand. En dat is al wat we doen op onze eerste dag hier, luieren, lezen en een wandelingetje rond de punt. We sluiten de dag passend af met een afhaalpizza van het campingrestaurant.

De volgende dag worden we wat actiever. We trekken onze hardloopschoenen aan en maken een rondje langs de strandjes in de buurt. Na een lunch met heerlijk verse baguette en croissants maken we ons op voor de wandeling naar de stad. Via het kustpad langs de baai bereiken we het pontje dat je voor een Euro naar de Ville Close brengt, de ommuurde binnenstad van Concarneau, op een eilandje tussen de vissers- en de jachthaven. Evenals de Citadel op Belle Île is ook deze binnenstad door Vauban voorzien van extra wallen met poorten en vestingwerken. Hiertussen liggen knusse straatjes met restaurantjes, ijssalons, souvenierwinkeltjes en boetiekjes. Aan de andere kant kun je de ommuurde binnenstad via een stenen brug verlaten. We wandelen nog een stukje door het haven gedeelte van de stad. Naast boulevard, marktplein en haven zijn er in dit gedeelte ook meerdere stadsstrandjes.

Aan het marktplein kun je elke ochtend verse streekproducten kopen in de overdekte markthal, Les Halles. De volgende dag, wanneer we weer naar het stadscentrum zijn gewandeld, halen we er twee heerlijke stukken Pommé, een soort appelflaptaart, voordat we de rondvaartboot naar de eilandjes voor de kust opstappen.

Îles de Glénan

Achttien kilometer voor de kust van Concarneau ligt de Glénan-archipel, een vijftal grotere en een reeks kleinere eilandjes met losse kliffen in een cirkel. In het midden ligt een ondiep zeegebied met helder turquoise water, La Chambre. Het hoofdeiland, Île Saint-Nicolas heeft een haventje, een restaurantje en enkele vakantiehuisjes, verder zijn alle eilandjes onbewoond. In het verleden zijn er verschillende vormen van bedrijvigheid geweest, maar momenteel doet het gebied vooral dienst als zeilschool, Centre Nautique des Glénan.
In het voorseizoen wordt de rondvaart niet dagelijks aangeboden, de boot zit daarom misschien wel tjokvol. Naast de toeristen, veelal in tweetalen en minstens onze leeftijd, stapt er ook een grote groep schoolkinderen aan boord, in bedwang gehouden door een team aan leerkrachten. Het meisje dat naast mijn man op het bankje schuift valt halverwege de overtocht van een uur in slaap tegen hem aan.

Op Saint Nicolas leggen we aan. Sommigen nestelen zich op het terras van het restaurantje, maar de meesten, en wij ook, gaan voor een wandeling naar de tombolo. Saint Nicolas en het eilandje Bananec liggen bij laag water met een zandrug aan elkaar. We treffen het, laag water en veel zon, het strand dat daardoor mooi wit is en het water helder blauw. Er wordt gezeild, gezwommen en gesnorkeld. Wij zelf hebben maar een uurtje, dus kiezen we voor een picknick op het strand.

Na het wandelingetje stappen de meesten weer aan boord voor een rondvaart door de archipel. Een rondvaart met gids. Ze vertelt enthousiast, in het Frans. In het Engels komt er telkens een moeilijk verstaanbare samenvatting. Maar dat we mazzel hebben met deze mooie dag vinden we niet alleen zelf, ook de gids stemt het vrolijk en ze spreekt zelfs van een privilege. Na de rondvaart van anderhalf uur pikken we op het hoofdeiland de schoolkinderen weer op en varen terug naar de stad. Strategisch zorgen we voor een plaatsje vooraan bij het verlaten van de boot. De heenvaart begon het ontschepen bij het bovendek en gingen wij, zelfs na alle schoolklassen, als laatste van boord. Bij de terugvaart wilden we dat beslist voorkomen. We moesten ons haasten om het laatste veerpontje naar de camping te kunnen halen. Met flinke passen togen we van de jachthaven naar het stadseiland en kwamen op adem tijdens het overzetten. De schipper was kennelijk opgelucht dat zijn dag erop zat, hij keerde zich om vanachter het roer en zei “finish”, wat meer weg had van een zucht. In het campingrestaurant sloten we de geslaagde dag en ons verblijf in Concarneau tevreden af. Morgen reizen we door naar het uiterste puntje van Zuid Bretagne.

Op de voorspelde regenachtige ochtend loopt het kampeergedeelte van het vijfsterren resort leeg. De camperaars trekken er massaal op uit. Zo ook onze Duitse buurtjes, met hun negen jaar oude labrador. Net als wij gaan ze meestal naar het noorden voor hun vakanties, maar de vrouw wilde graag eens richting Frankrijk. 

Pointe du Raz

Wij gaan vandaag naar het meest westelijke punt van de zuidelijke landtong Cap Sizun. Het is een rit van ongeveer anderhalf uur. Met daarbij nog de stop voor het aanvullen van onze proviand voor de komende dagen blijft er te weinig tijd om ook nog steden te bezoeken. We passeren daarom Quimper, de middeleeuwse hoofstad van deze regio en we pauzeren even kort voor een broodje aan de haven van Audierne. Wel nemen we alle tijd om bij de kliffen van de Pointe du Raz, letterlijk de punt van de stroming, te genieten van het uitzicht. Op dit punt, waar de Golf van Biskaje en de Keltische Zee samenkomen, liggen voor de kust meerdere rotseilandjes. Nog weer verder ligt het bewoonde eiland Île de Sein. Als we goed kijken kunnen we de vuurtoren en het dorpje ervan in de verte zien.

Via de noordkust van de landpunt, langs de Keltische Zee, trekken we weer landinwaarts. Aan de linkerkant hebben we telkens zicht op de landtong Crozon. De route gaat door schilderachtige dorpjes, door oude smalle straatjes van Douarnenez en langs het strand aan de Baai van Trépassés. Van de regenachtige dag die voorspeld was is in de middag al niks meer te bekennen, het is alweer volop zomer.

Locronan

Eind van de middag installeren we ons op de terrassencamping op de heuvel van Locronan. Vanaf deze heuvel worden elke zes jaar boeteprocessies gehouden, Troménies ofwel pardons genoemd, naar het voorbeeld van de heilige van dit stadje, Saint-Ronan. Troménie is de verfransing van Tro Minihy, rondgang van het klooster.

Zo heeft alles in Bretagne een Franse nieuwe naam gekregen en dit is, net als bij ons in Friesland, niet altijd goed gegaan. In onze wooplaats is de Lyts Loan vertaald in Kleine Laan, maar het stond voor Leem Laan. Als ze wat beter hadden nagedacht is klein ook wel wat dubieus voor een onverhard pad dat langs de hele westkant van het dorp loopt. Zo heet hier de Baie des Trépassés door een foute vertaling dus Baai van de drenkelingen in plaats van Baai van de beek. 

Onderaan de heuvel van de camping ligt het middeleeuwse stadje Locronan. De Église Saint-Ronan verbeeldt in een glas-in-lood venster het lijdensverhaal van deze heilige. Het stadje staat al bijna honderd jaar op de monumentenlijst en is ook zeker een plaatje, met de granieten huizen en de kasseien straatjes. Op het centrale plein zijn diverse historische films opgenomen.

Pointe de Penhir

We gaan vandaag voor de laatste keer nog een reisje naar het westen maken, naar de kliffen van Penhir. Deze spectaculaire rotspunt is het eindpunt van de landtong Crozon. De kust is hier nog ruiger en kleurrijker dan op het Pointe du Raz. Eveneens zijn er hier in het verlengde van de punt enkele rotseilandjes, Les Tas de Pois, erwtenhoopjes. Op deze hoopjes geen vuurtorens of iets dergelijks, deze landtong steekt dan ook iets minder diep de open wateren in dan de landtongen ten zuiden en ten noorden ervan. Op de klif staat een monument voor de Bretonnen die in WOII tot de Vrije Franse Strijdkrachten behoorden. 

Vanaf de kliffen rijd je vrijwel direct de havenplaats Camaret-sur-Mer in. De haven heeft aan de ene zijde een lange boulevard, langs de andere een dam, met aan het einde de Tour Vauban. Sébastien Le Prestre de Vauban was bouwmeester en maarschalk uit de tijd van Lodewijk XIV die vestingwerken aanpaste naar de nieuwste eisen, met bastions voor betere dekking van de schietrichtingen en aarden wallen voor het opvangen van kogels bij aanvallen. We komen de vestingswerken dan ook op meerdere plaatsen op onze reis tegen.

Tijd om aan de terugreis te beginnen. We besluiten het rustig aan te doen en knippen de rit in drie etappes. Iets voor Dinan stoppen we voor de eerste overnachting. Het is deze avond nog lekker zonnig en we kunnen lange tijd nog buiten zitten. De camping heeft her en der picknicktafels staan, dus laten we onze eigen stoelen en tafel lekker liggen waar ze liggen. De tweede overnachting tijdens de terrugreis ligt tussen Amiens en Lille. Het is overduidelijk voor veel Nederlandse en Duitse camperaars een gewilde tussenstop. We genieten ook hier nog even van het heerlijke zonnetje voor we aan tafel gaan.

(mei 2025)